Amsterdam +31657272323

Geschiedenis prostitutie Amsterdam

Geschiedenis prostitutie Amsterdam

Prostitutie in Amsterdam is iets wat er al eeuwenlang aanwezig is. Vandaag de dag is het iets wat we als heel gewoon zien. We zijn het gewend om aan de Wallen de dames te zien en er worden heel vaak escorts geboekt. Maar zo was het natuurlijk niet altijd. De geschiedenis van de prostitutie in Amsterdam nemen wij daarom graag door. Het is een rijke historie met heel erg veel veranderingen door de eeuwen heen.

Ca 1400 tot 1578: pogingen om prostitutie te reguleren

De christelijke kerk vond prostitutie in deze tijd prostitutie onbehoorlijk maar het was aan de andere kant ook wel nodig om ervoor te zorgen dat eerbare vrouwen niet zouden worden ontmaagd of verkracht. Deze stelling was eigenlijk dezelfde als die van Augustinus in de 5e eeuw en die van Thomas van Aquino in de 13e eeuw. Zo om en nabij het jaar 1400 kon men in Amsterdam “hoerhuizen” maar ook badstoven en luxe badhuizen vinden. Deze werden over het algemeen als bordeel of rendezvoushuizen gebruikt. Een Amsterdamse keur in 1413 stelde de badstoofhouder strafbaar als die in zijn badstoof een man en een vrouw die geen stel waren met elkaar liet slapen. Dezelfde keur bedreigde tevens “enich wyf van lichten levene” die met een man die niet haar echtgenoot was, zich in de kerk of op het kerkhof ophield of met hem at of sliep, met het verliezen van een oor. De straf werd dan ook tot 1650 echt uitgevoerd.

Scheepvaart maar ook koophandel nam in de 15e eeuw in Nederland toe waardoor ons land open stond voor buitenlanders die hier een bedrijf of hun vak kwamen ontplooien. De stoven, wat verwarmingslokalen voor het volk waren, werden plekken waar prostitutie plaatsvond. Wederom een keur, maar ditmaal in 1478, klaagde over het toenemen van een grote hoeveelheid herbergen en publieke hoerhuizen maar ook over het bestaan van koppelaarsters die boodschappen overbrachten aan “eerzame vrouwen” om hen te verleidden tot een “zondig en oneerbaar leven”. Aan de andere kant gaf het keur ook weet toe dat men in een koopstad als Amsterdam prostituees niet kon missen. Daarom bepaalde het keur dat alleen dienaren van de schout nog hoerhuizen mocht uitbaten. Dat mocht overigens alleen in de Pijl- en Halsteeg.

In 1509 herhaalde een keur dat prostituees enkel in de Pijl- en Halsteeg mochten wonen. Echter gaf de keur schoutsdienaren de machtiging om ook burgers in deze stegen hoerhuizen in deze stegen te laten houden. Toch kwam daar nog iets bij kijken want mannen die getrouwd waren die in een hoerhuis zouden worden betrapt zouden straf krijgen. Dat kon een boete van 20 gouden kronen zijn op ze konen “op de kaak worden gesteld”. Er was dan wel een poging van het stadsbestuur om hoerhuizen te beperken tot 2 stegen maar in de zestiende eeuw kwam het zwaartepunt van de prostitutie in Amsterdam in de Nes en Pieter Jacobsdwarstraat te liggen.

1578 tot 1700: verbieden maar wel gedogen

Er kwam in Amsterdam op 26 mei 1578 een nieuw bestuur van gereformeerden. Zij wezen hoererij absoluut af. Meteen verboden de Heren Burgermeesters bij hun dienaren “het oude onbehoorlick ghebruyck van tappen, vrouwen te houden” en boden hen als vergoeding of compensatie een hoger maandsalaris. De bordelen die geordend waren verdwenen. Een keur van 20 augustus in het jaar 1580 heeft het daarna over de “schandelijke aangelegenheid” van “de onreinheid der hoereije” en geeft het bevel om mensen die koppelarij uitoefenen en getrouwde mannen de mogelijkheid tot overspel geven te bestraffen. Bij een eerste overtreding werd iemand terechtgewezen en kreeg hij een boete. Bij de tweede keer zou er een afranseling en een verbanning zijn. Tevens werden hoeren en hun klanten strafbaar gesteld.

De gebruiken en ideeën van de bewoners van Amsterdam bleven nog tot ca. 1700 door middeleeuwse tolerantie op seksueel vlak gekenmerkt. Geslachtsziekten werden gezien als een straf van God voor onkuis gedrag. In deze eeuw kwamen er ontzettend veel kooplieden, varensgezellen maar ook avonturiers naar Amsterdam wat natuurlijk een groot aanbod voor prostitutie uitlokte. Hoeren en klanten ontmoette elkaar in herbergen en kroegen. In de 17e eeuw kwamen er ook muziek- of speelhuizen, ook wel bekend als “musico’s”. Daar speelden muzikanten, ter ontspanning van zeelieden en reizigers. En natuurlijk waren er prostituees die naar de bezoekers kwamen en daar werd goed gebruik van gemaakt. Deze huizen werden door de overheid gedoogd maar er mocht een beperkt aantal vrouwen aanwezig zijn. Musico’s hadden soms kamertjes beschikbaar waar mannen zich met vrouwen konden afzonderen.

Voor de lagere klassen van het vol was een “oneerlijke herberg”, wat ook wel een “ravothuis” werd genoemd de plek om van prostitutie gebruik te maken. Het woord ‘oneerlijk’ sloeg op het ontduiken van stedelijke accijns dn natuurlijk ook op het feit dat het als bordeel werd gebruikt.  De kroegbaas had vaak een afspraak met de hoerenwaardin gemaakt. Zij kon tot sluitingstijd met haar meisjes in de kroeg blijven. Pas dan zouden de meisjes het contact met een klant ergens anders voortzetten. Dat kon bijvoorbeeld in het huis van de hoerenwaardin. Ook waren er nog de kleinere danshuizen. Die heetten “migchelkitten”. Ook waren er zogeheten wijnhuizen die door straat prostituees werden bezocht. De hoeren waren meestal getrouwd met een zeeman en wilden natuurlijk niet dat hun hoererij in hun eigen kring bekend zou worden. Daarom deden ze dat in een ander deel van de stad zodat ze geen bekenden tegen zouden komen. Op een ‘Lijst van Camernumphies’ uit 1675 staan adressen vermeld die verspreid zijn door heel Amsterdam. Dit zijn adressen van hoerhuizen en hoerwaardinnen en – waarden maar ook 66 hoeren die zelfstandig wonen en 18 speelhuizen. Waarschijnlijk waren er rond de 1000 hoeren in Amsterdam werkzaam. In de kroegen en musico’s was er een mengelmoes van maatschappelijke rangen en standen zodat hoeren uit de volksklassen van de koopkracht van de beter bedeelde bezoekers konden profiteren.

Zedelijke verordeningen werden door gereformeerde kerkenraden afgedwongen. Daarnaast drongen zij er bij het stadsbestuur op aan op te treden tegen strafbare hoererij. Een verordering of keur uit 1616  verbiedt Joden om seks te hebben met een christen, ook al was dat een prostituee. Een verordering uit 1629 verbiedt vrouwen van alle leeftijden, wel of niet getrouwd, om een bezoek aan dansscholen te brengen om op die manier allerlei onkuisheden te voorkomen. De klachten over hoererij werden door de burgermeesters en schout echter vaak naast zich neergelegd. Getrouwde hoerenklanten werden desondanks wel vervolgd. De straffen liepen uiteen van een afkoopsom tot eerloosverklaring en maar liefst 50 jaar verbanning. Zo nu en werd er door de politie een razzia in de speelhuizen gehouden. De vrouwen die daar waren kregen dan bij de eerste aanhouding gewoon een waarschuwing maar bij herhaling zouden zij een tijd in het Spinhuis, wat de vrouwengevangenis is, geplaatst.


De 18e eeuw: strengheid naast het gedogen

In de 18e eeuw vond er een preutser moraal in burgerkringen plaats die prostitutie erg streng afkeurde. In 1706 werd er zelfs een hoerenwaardin op ‘de kaak’ tentoongesteld en deze vrouwen werden vanaf 1722 zelfs in het openbaar gegeseld. De dure kleding die hoeren droegen en vaak eigendom van de waardinnen waren, werden in beslag genomen. Het investeren in speelhuizen werd ook gewaagder. Het gevolg hiervan was dat rond 1720 een aantal grote speelhuizen verdwenen en de kleinere hoerenhuizen waar een waardin met één of twee hoeren woonachtig was prezen zichzelf minder aan.

Stapsgewijs in deze eeuw wilden de speelhuizen de armoedige hoeren van de waardinnen niet meer in de speelhuizen hebben, zorgden ze zelf voor vrouwen die ze ook zelf kleding gaven en organiseerden ze ruimtes waarin zij zich met klanten af konden zonderen. Na 1770 kwamen er mooi verbouwde nieuwe speelhuizen en andere plekken waar er wel 20 tot 30 hoeren in één huis waren. Dit waren bordelen die door mannen werden gerund en waarin flink was geïnvesteerd. Bordelen zoals de Pijl in de Pijlsteeg en de Fontijn op de Nieuwmarkt hadden tot wel 30 vrouwen in dienst. Jan Banes was en bordeelhouder uit de Pijlsteeg en hij verdiende goed. Hij kon zich op den duur een buitenplaats aan de Haarlemmerweg veroorloven en daarnaast ook nog een eigen rijtuig. Door de hele hoofdstad van Nederland woonden ook zelfstandig werkende prostituees. Mode- en galanteriemakers of -winkeliers, pruikenmakers en kappers werkten dan als koppelaars voor de prostitutie.

1811 tot 1813: aanpak op zijn Frans

Om en nabij 1800 waren de speel-, muziek- of danshuizen of anders genoemd musico’s in sommige gevallen te herkennen aan een gekleurde lantaarn aan de deur. De grote hoeveelheid bordelen waren door de hele stad te vinden. Bij de meer belangrijke muziekhuizen de Pijl en de Fontijn waren er iedere dag zo ongeveer 40 hoeren aanwezig. Maar er waren meer grote bordelen met meer dan 15 meisjes. Rond het jaar 1820  waren er in Amsterdam naast bordelen ook zo’n 160 nachthuizen en nachtkelders te vinden, vooral in de Nes. Hier werd met schelle muziek gezorgd dat klanten binnen werden gelokt waar de dames op hen aan het wachtten waren.

Alle plaatselijke verordeningen werden in 1809 door de Fransen, die zijn 1795 de Nederlanden overheersten, afgeschaft. Vanaf 1811 werden er naar Frans voorbeeld plaatselijke politiemaatregelen ingevoerd. Eigenaren van publieke- of muziekhuizen (stille huizen) waar prostituees, een woord dat pas in de 19de eeuw in gebruik werd genomen, inwoonden en de prostituees in de huizen zelf, moesten zich bij de politie melden om zich in te laten schrijven. Ze kregen dan een rode kaart. Daarmee moesten zij zich twee keer per week bij de politiechirurgijn melden voor een medisch onderzoek. Voor dat onderzoek moesten ze 15 stuivers betalen. Als een prostituee een geslachtsziekte had dan werd de rode kaart ingetrokken en kregen ze daar een witte kaart voor in de plaats, Daarop stond haar ziekte vermeld en mocht ze haar werkzaamheden als prostituee niet meer uitoefenen. Als ze ziek waren dan kregen ze een gratis geneesmiddel. Als de prostituee gevaarlijk ziek was dan werd ze opgenomen in het Buitengasthuis. Het officiële doel hiervan, dat bekend stond als ‘de reglementering’ was het bestrijden van geslachtziektes. Volgens dit systeem waren er in Amsterdam 700 tot 800 prostituees ingeschreven. Een prostituee die niet aan dit systeem meewerkte werd een aantal weken in het “verbeterhuis” opgesloten. Als een bordeelhouder zich niet aan de regels zou houden dan werd zijn bordeel gesloten.

1813 tot 1840: de politie disciplineert bij bordelen

De Fransen trokken in 1813 uit geheel eigen beweging weg uit ons land. We werden een soeverein vorstendom maar de politie in Amsterdam ging door met het registeren en disciplineren van prostituees, bordeelhouders en herbergen waar prostituees inwoonden. Ditmaal was het zonder enige juridische grondslag. De bordeelhouders moesten een schriftelijke vergunning van de politie hebben om überhaupt een bordeel te mogen houden. De bordeelhouder moest de voor hem werkende prostituees wekelijks door een chirurgijn laten onderzoeken en het verslag daarvan bij de politie inleveren. In 1819 bleek dat de politie van Amsterdam waarschijnlijk tientallen jaren duizenden guldens per jaar illegaal had bijverdiend. Dit door aan prostituees verschillende registratiekosten in rekening te brengen.

In 1816 was de nationale overheid van mening dat veel militairen met geslachtziekten waren besmet en ze waren van mening dat sta kwam door gebrekkige gezondheidsmaatregelen van overheden. De nationale overheid deed het verzoek aan gemeentes om een rapport om zo geslachtsziekten te bestrijden. De stad Amsterdam schreef in augustus van 1816 het volgende aan koning Willem I als antwoord hierop: “Amsterdam kent ongeveer 3000 prostituees; – Een verplichte keuring van prostituees zoals onder het Franse bestuur wijzen wij af, want het zou het kwaad van de prostitutie verder aanmoedigen”.

Jaren later, in 1828, gaf de regering het advies nogmaals aan de gemeenten om een reglement aangaande de ‘stille huizen, speelhuizen en publieke vrouwen’ aan te nemen. Amsterdam wees dit opnieuw af. Zo’n reglement betreffende prostitutie zou nimmer de indruk mogen wekken dat “het schandelijk bedrijf” ook maar enigszins zou worden geduld en goed worden gekeurd. In het jaar 1840 stelde een politiechef echter voor om reglementen op te stellen om zo de bordelen beter te kunnen houden binnen de grenzen van een stille en geen aanstoot gevende uitoefening van hun bedrijf.

1840 tot 1878: De gemeenteraad van Amsterdam weigert de reglementering

Volgens politiearchieven telde Amsterdam in 1852 131 bordelen met daarin 325 prostituees en daarnaast ook nog eens 240 publieke vrouwen die op zichzelf woonden, waaronder echter ook straatprostituees en ‘dansmeiden’. Ook waren er nog steeds nachthuizen en nachtkelders waar erotisch vermaak te vinden was. Rond het jaar 1860 waren er in Amsterdam 3 dure bordelen, namelijk: Maison Weinthal (Nieuwezijds Voorburgwal), Madame Fatma (Spuistraat) en het Groene Paleis (Rokin). Verder waren er nog andere grote bordelen op ‘de Walletjes’ en aan de Binnen Amstel en in stegen tussen Damrak en Nieuwendijk. Ook waren er gelegenheden met een slechtere reputatie. Die waren te vinden in sloppen tussen Nieuwezijds Voorburgwal en Nieuwendijk. In 1868 waren er volgens de politie pakweg 90 bordelen in Amsterdam te vinden. Het Amsterdamse college van b en w ontwierp in 1860 een concept verordening die ging over prostituees en bordelen. In de gemeentevergadering van 30 januari 1862 werd deze verworpen met 20 tegen 9 stemmen.


Hercriminalisering prostitutie in Amsterdam

In 1878 werd de ‘Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie’ opgericht en die stelde dat de overheid de huizen van ontucht moest sluiten. In 1882 waren er volgens de politie 68 bordelen met 170 prostituees in Amsterdam. In 1883 werd in de Amsterdamse APV vermeld dat houders van een bordeel of rendez-voushuis binnen 8 dagen na het oprichten of verplaatsen de politiecommissaris daarvan op de hoogte moest stellen. APV-artikel uit 1883 verscherpt. Het APV artikel was op 7 mei 1884 als volgt:

“Het is niet geoorloofd een bordeel of rendez-voushuis op te richten, of te verplaatsen, of een zoodanig, na het in werking treden dezer verordening opgericht, of verplaatst huis te houden, indien niet van het voornemen tot oprichting, of verplaatsing daarvan aan Burgemeester en Wethouders schriftelijk is kennis gegeven.”

Protestants-christelijke jongemannen richtten in 1888 in Amsterdam de Nederlandsche Middernachtzending Vereeniging op en zij gingen ’s nachts voor de bordelen protesteren. Ze poogden om met Bijbelteksten en stichtelijke liederen de klanten te overtuigen niet naar het bordeel te gaan. Na 1881 werden bij bepaalde bierhuizen en tapperijen kelnerinnen ingezet die moesten animeren zoals dat zo mooi heet of zich moesten gaan prostitueren.

Er werd in februari 1889 werd aan de APV artikel 162x toegevoegd. Dat was een regel tussen 162 en 163 in. Dit was het tippel- en vigeleerverbod en deze luidde als volgt:

“Het is aan vrouwen verboden:

1 – op stoepen of in de deuren van bordeelen, rendez-vous-huizen, tapperijen, bierhuizen, of andere voor het publiek toegankelijke huizen, waar men gelagen zet, post te vatten, of, zich binnen die inrichtingen bevindende, door eenigerlei handeling of vertooning de aandacht der voorbijgangers tot zich te trekken;

2 – op den openbaren weg vóór of in de nabijheid der onder 1º genoemde inrichtingen, of op de hoeken van straten, of stegen, waarin dergelijke inrichtingen zijn gevestigd, stil te staan, of zich aldaar heen en weer te bewegen, nadat haar door een ambtenaar der politie gelast is, zich te verwijderen.”

De laatste tientallen jaren van de eeuw werden er krotten en sloppenwijken tussen Oudezijds Voorburgwal en Dam gesloopt. Daar bevond zich prostitutie en dat moest klaarblijkelijk verdwijnen. In 1888 wist hoofdcommissaris van Doesburgh nog 43 bordelen in Amsterdam te tellen.

 

Twee pogingen tot bordeelverbod in Amsterdam (1897, 1902)


We schrijven 26februari 1895. Op deze datum stelden elf gemeenteraadsleden een gewijzigd artikel 162 van APV voor. Het voorstel was om de (openbare) huizen van ontucht, waaronder bordelen en rendez-vous-huizen, in zijn totaliteit te verbieden. De gemeenteraad benoemde op 18 december 1895 eerst een commissie. Deze zou de omvang van de en ook de aard van de prostitutie in kwestie na moeten gaan. In het begin van 1896 meldde de politie van Amsterdam 19 bordelen, 17 rendez-vous-huizen en 139 verdachte bierhuizen en logements en café-chantants. Volgens de commissie telde het bevolkingsregister 228 huizen van ontucht met maar liefst 1030 publieke vrouwen. De commissie-Voûte trok op 20 januari van het jaar 187 de conclusie dat in de 13 door haar bezochte bordelen de prostituees feitelijk gezien als slavinnen konden worden beschouwd. Volgens de commissie stond de rechtsbevoegdheid van de gemeenteraad hen slechts toe de bordelen die bij hun oprichting of verplaatsing bij de politie waren aangemeld, te verbieden.

Bordeel Maison Weinthal was enorm bekend. Deze werd op 20 juni 1902 met groot machtsvertoon door de politie dichtgespijkerd. De andere bordelen werden vervolgens op aanschrijving van de politie vrijwillig door de houders leeggehaald ofwel ontruimd.

Raamprostitutie getolereerd en vervolgens verboden

De huizen met prostituees werden na het jaar 1902 wel op enkele plaatsen door de politie toegestaan, bijvoorbeeld rond het Oudekerksplein. Met een simpel tikje tegen het raam maakten de dames contact met de klanten. Sommige prositutiehuizen zagen eruit als een sigarenwinkel die gerund werd door 1 of 2 publieke vrouwen. Na 1902 werd ook de toen nieuwe wijk de Pijp bekend als een nieuw centrum voor prostitutie.

Het landelijk bordeelverbod van 1-1-1912 bleek in de praktijk minder bruikbaar dan de eerdere APV-artikelen, waarna Amsterdam in 1919 de oude bepalingen besloot te herstellen. In 1920 waren er volgens de statistiek van de gemeente 600 prostitutie-inrichtingen met 1100 prostituees.

Na de eerste wereldoorlog verschenen er in de hele stad zogeheten massage-inrichtingen, vooral rond de Leidsestraat. Dit waren er in totaal meer dan 80. Tijdschriften als de Zwarte Kat en pan hadden iedere week advertentiepagina’s waarop de dames in verbloemde bewoordingen hun diensten aanboden. Dit was in de massagehuizen maar ook in valse galerieën en kunsthandels, die allen dekmantels waren.

De bladen de zwarte Kat en Pan kregen door deze advertenties in 1930 een  verschijningsverbod. De massagehuizen kregen hun klanten daardoor via strooibiljetten.  Met de gemeentelijke ordening werden er tussen 1927 en 1936 meerdere sluitingsbevelen uitgevaardigd. Dit was aan:

  • 23 hotels
  • 21 luxueuze inrichtingen zoals bars en bierhuizen etc.
  • 28 verkapte bordelen

Omdat de politie de raamprostitutie toestond werden in die buurten de huurprijzen voor aan straat gelegen kamers heel erg hoog. De politie was van mening dat er de taal, gebaren maar ook kleding van de raamprostituees brutaler en obscener werden.

1941 tot 1963: verboden worden aangescherpt


De zedenpolitie kreeg in 1941 de opdracht om in de grote steden beroepsprostituees tot een regelmatige medische controle te verplichten. Er waren enkel razzia’s, puur voor dat doel. In 1941 werden daarbij 115 vrouwen opgepakt en in 1943 551 vrouwen.

De prostitutie verdween na 1945 voor het grootste gedeelte weer uit de Pijp, behalve de Ruysdaelkade. In de jaren 50 vond de politie dat de prostituees zich op de Walletjes nog steeds brutaler gedroegen en in 1955 werd het artikel tegen de tippel- en raamprostitutie aangescherpt. Een waarschuwing vooraf was niet meer nodig. Het is vanaf dat moment verboden voor een straatprostituee om zich ergens in een openbare ruimte te bevinden met het kennelijke doel om tot het plegen van ontucht uit te lokken”.

1966 tot 1980: er is tolerantie

De jaren zestig breken aan en de prostituees achter de ramen verstoppen zich steeds minder en de prostitutie werd openlijker. Vooral vanaf 1966 werd de politie veel toleranter. Vanaf 1969 werd de prostitutie op de Wallen veel grootschaliger. Er kwamen meer openlijkere sekstheaters en bioscoopjes, sauna’s en zelfs lawaaierige neonreclames en affiches.

In het begin van de jaren zeventig waren er de eerste Surinaamse prostituees op de Wallen te vinden. Vervolgens kwamen er vrouwen van overal vandaan. Uit Zuid-Amerikaanse landen en later uit Thailans en nog later uit Afrika.

1980 tot 1987: Onderdrukking en suggesties onder ‘dwang’

Er kwam in 1982 een “hoerenvakbond, opgezet door meerdere prostituees. Er kwamen publicaties waarin stond dat : “de prostitutie gaat het gebied De Burgwallen steeds meer overheersen”, aldus PSP-raadslid Bob van Schijndel in de nota ‘Prostituees uit de verdrukking’. Er wordt gesproken over overlast voor buurtbewoners. Klachten als het slaan met autodeuren en confrontaties met prostitutie en meer. B en W besloten de toename van prostitutiebedrijven niet meer toe te staan en de per 1981 al bestaande bedrijven weg te bestemmen, maar ze onderbouwde dit geheel niet. Toch werd het bestemmingsplan op 16 november 1983 goedgekeurd door de gemeenteraad. Men gaf aan het gemeentelijk zogeheten bordeelverbod te willen gebruiken om uitbreiding of verplaatsing tegen te gaan.

.

1987 tot 2005: Vergunningsstelsel verstevigt repressie

De gemeentelijke overlegorganen zetten vervolgens misstanden, illegalen en bedrijfsveiligheid op de agenda, maar destigmatisering valt hier niet onder De rode Draad, de vakbond voor prostituees die in 1985 is opgericht, zal weinig aandacht voor verbetering van de positie van de prostituees toen ze naar de plannen keken. Daarom keerden zij zich tegen de vervanging van het bordeelverbod door een vergunningstelsel. De meeste vrouwen uit de industrie waren hier ook op tegen en vreesden dat hun beroep bij allerlei instanties bekend zou worden

Toen de Muur in 1989 viel kwamen er veel prostituees uit Oost-Europa. Tijdens een inspraak die over het voorgestelde vergunningensysteem ging  werd er door de Emancipate Adviesraad Amsterdam gewaarschuwd dat “door een bevriezingsbeleid m.b.t. prostitutiebedrijven de huurprijzen van de ramen kunstmatig hoog worden gehouden. Eventuele initiatieven van (vrouwelijke) ondernemers komen hierdoor in gedrang”. Ook de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven wees erop dat die bevriezing leidt tot “onvoldoende ruimte voor economisch vereiste innovatie en expansie”.

Zo rond het jaar 2000 werkten er in de hoofdstad in de bijna 40 seksclubs meer prostituees dan achter de ramen en telde Amsterdam 5000 tot 10.000 prostituees. Het vergunningenstelsel werd op 20 september 2000 toch door de gemeenteraad aangenomen. dat de sinds november 1983 bevestigde gedoogsituatie bevestigde. De limitering van de prostitutiebedrijven werd eindelijk eens onderbouwd met bescherming van het woon- en leefklimaat, maar zonder verdere onderbouwing. Er waren ongeveer 180 vergunningen afgegeven en slechts eentje afgewezen. Pas na het jaar 2000 kwam ook het escortbedrijf onder de vergunningsplicht.


2006 tot 2009: Verdere inperkingen door “misdaadverwekking”

In het jaar 2006  waren er maar liefst 477 prostitutieramen met een vergunning in Amsterdam te vinden. In datzelfde jaar weigerde de gemeente vier exploitanten nieuwe vergunningen wegens ‘het gevaar dat deze personen hun vergunningen gebruiken voor het plegen van strafbare feiten’. Maar de kortgedingrechter besliste dat de bordelen open mochten blijven. In het verschenen rapport “Grenzen aan de handhaving. Nieuwe ambities voor de Wallen” wordt prostitutie door het stadsbestuur een misdaadverwekkende functie genoemd. Er werd verwezen naar een niet te achterhalen onderzoek van de Nationale Recherche. Dat zou bewijzen dat dwang en geweld in vooral de raamprostitutie “schering en inslag” zou zijn. Ze willen prostitutie verdrijven en het plaats laten maken voor meer hoogwaardige vormen van exploitatie in het gebied.

Op 17 december 2007 wordt de nota Hart van Amsterdam gepresenteerd door de B en W. Strategienota Coalitieproject. Deze verwijst naar de misdaadverwekking die ook in Grenzen aan de handhaving staat en noemt zonder enige onderbouwing bordelen overlast gevend. En ook, prostitutie>toeristen>vraag naar drugs>drugsgerelateerde overlast>verslechtering woon- en leefklimaat, ofwel verloedering. Dat alles leidt tot “ingrijpen in de huidige economische structuur”, 52 raamprostitutiepanden in het Wallengebied Oude Zijde, en 10 panden in het Singelgebied, samen 192 ‘ramen’, moeten een andere bestemming krijgen. In 2007 en ook 2008 kochten woningcorporaties met geld van de overheid negentig prostitutieramen op om daar de prostitutie te beëindigen.

De strategienota wordt op 2 juli 2009 door de gemeenteraad goedgekeurd. De SP-fractie maakt bezwaar tegen kwalificeringen als “criminogene sector” en laagwaardig en kwaliteitsarm voor de prostitutie. De andere fracties vonden die kwalificaties geen enkel probleem en waren vonden het verjagen van prostitutie positief. In de bestemmingsplannen van september 2009 is in te zien welke 119 panden in het Wallengebied Oude Zijde en de 38 panden in het Singelgebied toen bestemd waren voor prostitutie.

2010 tot 2012: nog meer suggesties van dwang

Het rapport Kwetsbaar beroep uit 2010, een Amsterdams rapport uit 2010, telde in de hoofdstad 5000 à 7700 prostituees (24 straat prostituees en 820 in club of privé-huis, 2000 thuisprostituees en 1000 à 3400 raamprostituees) en verdraaide of verzon gewoon conclusies van het Sneep-rapport uit 2008 die er niet of anders in bleken te staan.

“Twee derde van de prostituees is gedwongen tot prostitutie” waar het ‘Sneep’-rapport enkel de stelling heeft dat de recherche 78 prostituees heeft opgespoord “als vermoedelijk slachtoffer” van mensenhandel. Dat bewijs was er dus niet definitief.

“de respondenten schatten het percentage vrouwen dat wordt gedwongen tussen de 50 en 90”, maar in het ‘Sneep’-rapport staat dat zes van hun politiemensen schatten dat 50 tot 85% “van de prostituees onder dwang werkt” en evenveel politiemensen dit niet hebben onderschreven.

Vanaf 8 februari 2011 lag er een (concept) ontwerp bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad ter inspraak en besluitvorming]. In het plan worden de verzinsels uit het beleidsplan van juli 2009 herhaalt: criminogeen, criminele infrastructuur, (georganiseerde) criminaliteit, misstanden, kwalitatief laagwaardig, overlast, verloedering, aantasting leefklimaat, en er wordt ook zonder enige onderbouwing gesproken over ‘economisch laagwaardig’, ‘aantasting vestigingsklimaat’ en ‘overdadige bordelen’. 52 panden voor raamprostitutie in het Wallengebied, en 10 panden in het Singelgebied, (bij elkaar 192 ramen), wil men volgens het plan “herbestemmen” waarna er ongeveer 293 ramen over zouden blijven. 30 van die 62 panden waren in 2011 met dat doel al door (onder andere) NV Stadsgoed en woningcorporaties de Key en Ymere aangekocht. De verwachting was dat de stadsdeelraad in voorjaar 2012 het bestemmingsplan vast zou gaan stellen.

Vanaf 2013

In 2018 werd door de Amsterdamse Rekenkamer vastgesteld dat het Wallenproject dat de overheid had opgezet mislukt was. Ook al waren er 112 ramen en 48 coffeeshops gesloten, de krachten van de markt die door de groot toegenomen bezoekersstromen en het toerisme, konden niet worden bedwongen.

De ordehandhaving in het gebied is de laatste jaren een zorgenkindje van de gemeente geworden. Door de sterke toename van toerisme is de drukte, met name in de vonduren, heel veel sterker geworden. Om onder andere overlast door de vele toeristen te beperken werd er in maart van 2019 gezegd dat rondleidingen er vanaf 2020 niet meer mogen. In juli van 2019 kondigde de burgemeester Femke Halsema een nieuwe aanpak aan waarmee ze de uitwassen van de drukte, de overlast en ook de handel in mensen geheel onder controle wil gaan krijgen.